Wat was de aanleiding voor het oprichten van de eerste bovensectorale belangenvereniging van de culturele sector in Nederland? Waar staat de naam Kunsten ’92 eigenlijk voor?
In mei 1992 presenteerde Hedy d’Ancona, de toenmalige minister van WVC, het Kunstenplan (de voorloper van de huidige cultuurnota), voor de periode 1993-1996.
Dit plan leidde tot een storm van kritiek van het kunstenveld: gericht op zowel de inhoudelijke visie van de minister, als op het systeem van het kunstenplan en de bijbehorende procedures. In principe was men het eens met de uitgangspunten in het Kunstenplan 93-96: de bevordering van kwaliteit, variëteit, internationalisering, publieksparticipatie en samenwerking met de media. Maar, stelde men, de concrete beleidsvoornemens van d’Ancona zouden leiden tot het tegendeel van hetgeen zij voor ogen zei te hebben. Bovendien waren er door de minister grote bezuinigingen op de sector gepland, met name op de podiumkunstensector, en dreigden twee omroeporkesten opgeheven te worden.
Naar aanleiding van deze plannen kwamen op een zaterdagochtend diezelfde maand ongeveer tachtig verontwaardigde representanten uit de hele culturele sector bij elkaar in het Concertgebouw te Amsterdam, onder leiding van Frans de Ruiter (toen directeur van het Koninklijk Conservatorium Den Haag) en Martijn Sanders (in die tijd directeur van het Amsterdamse Concertgebouw). De tachtig instellingen verbonden zich tot de actiegroep Kunsten ’92, waarna woelige protesten, interviews, speeches en manifesten volgden. Uitmondend in de oprichting van de Vereniging voor kunst, cultuur en erfgoed, Kunsten ’92 op 7 november 1992.
Er werd voor een verenigingsstructuur gekozen, om daarmee een directe link tussen kunstenaars, culturele instellingen en de politiek te bewerkstelligen. Frans de Ruiter zegt in het eerste jaarverslag van de vereniging over de oprichting: “Zo’n gezamenlijke vereniging was er niet en is dus nodig. Het speelveld bestaat uit de kunsten in den brede: orkesten, theatermakers, filmmakers, dansgezelschappen, literaire, beeldende en scheppende kunsten, monumentenzorg, podia, koepels en fondsen. Nooit spraken zij met één stem. Tot 1992. Dat heeft het Kunstenplan 1993-1996 dan nog aan goeds opgeleverd. Een massale beweging van alle richtingen en genres.”
Met de publicatie ‘Waarom kunst moet’, die tijdens de Uitmarkt van 1994 verscheen, gaf de vereniging haar geloofsbrief af aan het grote publiek: “Kunsten ’92 wil serieuze aandacht voor kunst, cultuur en cultuurbehoud in de verkiezingsprogramma’s van de politieke partijen en vraagt het kunstminnende publiek daar op te letten. Een politicus die wil bezuinigen kan zich immers geen betere bondgenoot wensen dan onverschilligheid.” 1% van de Rijksuitgaven voor kunst, cultuur en erfgoed was het hoofddoel: “dan pas is er sprake van beleid dat zoden aan de dijk zet. Het is een investering die zichzelf zal terugbetalen. Niet alleen met het oog op de uitgebreide arbeidsmarkt en de bloeiende toeristische industrie, maar vooral voor de mensen die met kunst willen leven: u en wij, onze kinderen, het publiek van nu en de toekomst.”
Vanaf die tijd heeft Kunsten ’92 een grote rol gespeeld in het cultuurpolitieke debat en is uitgegroeid tot een vereniging met bijna 400 leden. Hot items waren destijds: een dreigend gebrek aan mogelijkheden voor jonge kunstenaars, de schrikbarende verwaarlozing van de Nederlandse monumenten en de noodzaak van een kwaliteitstelevisienet met op vaste tijden programma’s over kunst en cultuur. De WWIK kwam kort daarna, en een Deltaplan Cultuurbehoud. Een verlaagd BTW-tarief, meer aandacht voor cultuureducatie, internationaal en intercultureel cultuurbeleid, innovatie: al deze onderwerpen zijn door Kunsten ’92 geagendeerd en steeds in het licht geplaatst van de noodzaak van stimulerend cultuurbeleid waarin de kunst centraal staat.
Als Kunsten ’92 niet al in 1992 was opgericht, dan zou het nu alsnog moeten gebeuren. Door de komst van het kabinet Rutte I, gecombineerd met de economische crisis, zijn kunstenaars en culturele instellingen in zwaar weer terechtgekomen. De sector is getroffen door ongekend zware bezuinigingen, waarbij marktwerking en ondernemerschap uitgangspunt zijn en de overheid zich verder terugtrekt uit het publiek domein. De vele rapporten over het economische en maatschappelijke belang van deze sector ten spijt.
Inmiddels is de toon vanuit de politiek positiever, sinds het aantreden van het kabinet Rutte II (beëdigd op 5 november 2012). Minister Jet Bussemaker benadrukte keer op keer het belang van kunst en cultuur voor de samenleving en heeft cultuureducatie en talentontwikkeling tot speerpunten benoemd. Het beleid veranderde echter niet fundamenteel.
Het kabinet Rutte III, gestart op 26 oktober 2017, investeert wel in kunst, cultuur en erfgoed: van € 25 miljoen in 2018, € 50 miljoen in 2019 naar €80 miljoen in 2020 en €80 miljoen in 2021. Minister Ingrid van Engelshoven (D66) heeft tijdens haar eerste publieke optreden, bij de uitreiking van de Johannes Vermeerprijs op 30 oktober 2017, direct gesteld dat het grote belang – èn de instrinsieke waarde – van kunst en cultuur voor de samenleving door het gehele kabinet wordt onderstreept.
Kunsten ’92 zoekt met haar leden permanent naar toekomstperspectieven, die worden gedeeld door politiek, publiek en bedrijfsleven. In Agenda 2020 (2013) en daarna in Cultuur werkt voor Nederland (2016) wordt deze visie voor de toekomst geschetst. De Arbeidsmarktagenda (2017), met actiepunten voor het arbeidsmarktbeleid van de gehele culturele en creatieve sector, is met alle relevante betrokkenen tot stand gebracht. Deze agenda is tot stand gebracht in nauwe samenwerking met de Federatie Creatieve Industrie; deze bundeling van krachten heeft zijn beslag gekregen in al onze verdere activiteiten. Bijvoorbeeld het congres Nationale Dialoog Bouwcultuur (5 maart 2020) en het manifest voor de Tweede Kamerverkiezingen in 2021 ‘Nederland maakt cultuur | Cultuur maakt Nederland’.
Kunsten ’92 komt op voor de belangen van kunst, cultuur, erfgoed en de creatieve sector