Steeds vaker zoeken burgers elkaar op in gemeenschappelijke verbanden. Kunstenaars kunnen daar bij aansluiten om vertrouwen terug te vinden. Als de overheid los durft te laten, tenminste.
In zijn jeugd was er aan het eind van de straat een buurtbarbecue, vertelt schrijver Douglas Rushkoff in de Tegenlicht-documentaire ‘Gaten in de markt’. Op vrijdag ontstond er rond die barbecue vanzelf een buurtfeest, omdat de hele straat zijn worstjes daar naar toe bracht en er gezamenlijk werd gebakken en gegeten. Zijn gezin verhuisde echter naar een betere buurt, waar iedereen zijn eigen tuin had, met zijn eigen barbecue. Samen barbecueën was van een gezamenlijke maaltijd verworden tot een activiteit voor sloebers.
Rushkoff schreef het boek ‘Life Inc’ over de dominantie van de markt in ons dagelijks leven. We zijn ons er bijna niet meer van bewust, vertelt Rushkoff in de documentaire, hoe die markt en de bijbehorende waarden ons denken hebben bepaald. We zijn immers decennia lang blootgesteld aan reclames en bedrijven die er op hameren dat individueel bezit, gekocht van glimmende bedrijven het gelukkigst maakt. En dat dingen zelf maken en delen buiten de markt om ouderwets en onverstandig is. Rushkoff: “Ik ga mijn koekjes toch niet van mijn buurman kopen. Die ken ik helemaal niet. Doet hij dat wel hygiënisch? Dan koop ik liever bij een groot, schoon bedrijf dat ik heb leren vertrouwen.” Rushkoff vindt dat we als burgers de grote bedrijven de macht kunnen ontnemen door weer meer zelf te doen, omdat er door het marktdenken teveel verloren gaat. “Iedereen zijn eigen barbecue is misschien goed voor de economie, maar slecht voor de cultuur en de gemeenschap.”
Met die gedachte sluit Rushkoff aan bij een beweging die ook in Nederland steeds meer terrein wint. Een beweging waarin wordt gedeeld, geruild en waarin nieuwe gemeenschappen worden opgezet, omdat de markt en de overheid – juist door hun nadruk op individualisme – niet meer voldoen.
Vertrouwen
Een voorbeeld in de Tegenlicht-documentaire is Thuis Afgehaald, een website waar thuiskoks hun eten aan kunnen bieden aan buurtgenoten. Zo wordt een teveel aan eten gedeeld en eten de buurtgenoten gezonder dan de Albert Heijn-diepvriespizza, maar bovenal: buurtgenoten komen bij elkaar over de vloer. Een ander voorbeeld is een oudercrèche waarbij het personeel bestaat uit ouders. Iedere ouder moet in een roulerend systeem een dagdeel op de kinderen passen, waardoor iedereen voor iedereens kinderen zorgt. De overheid vindt dat maar lastig, zegt de crèchedirecteur, want geen van de ouders heeft een kindverzorgingsdiploma. Maar, zeggen de ouders, wie kan beter voor een kind zorgen dan een ouder? Je vertrouwt niet iedereen je kinderen toe, maar juist wel aan anderen die hun kinderen zelf ook op die crèche hebben zitten.Vertrouwen, dat is steeds het sleutelwoord. Dat die ander goed voor je kind zal zorgen, dat die ander hygiënisch met je afhaalmaaltijdje omgaat. Maar ook: vertrouwen, omdat je weet wie die ander is, hem of haar persoonlijk kent.
Ook de kunsten lijken zich deels in een richting te bewegen die lijkt op de bovenstaande voorbeelden. En dat is niet toevallig. Zo heeft een grote groep theatermakers van 40 en jonger al veel eerder dan de overheid bedacht dat de kunsten niet losstaan van de maatschappij. Zij willen niet van een afstandje de wereld kritisch (of postmodernistisch cynisch) beschouwen en kankeren op een verdorven, kapitalistische wereld. Ze willen juist alternatieven aandragen of meedenken met maatschappelijke vraagstukken. Het Rotterdamse acteurscollectief Wunderbaum bouwt in Rotterdam met tientallen vrijwilligers uit alle lagen van de maatschappij aan een nieuwe samenleving. Zo willen ze onderzoeken of er alternatieve gemeenschapsvormen te bedenken zijn. Theatergezelschappen De Warme Winkel en Dood Paard gingen aan de slag met stadslandbouw. De Leidse theatergezelschappen Nieuw Leiden en PSTheater baseren hun voorstellingen op de verhalen die de bewoners in de stad te vertellen hebben. En dus gaan ze in gesprek met woningbouwverenigingen, zorginstellingen en mensen in de stad om zo de verhalen te zoeken die iets zeggen over de huidige tijd. Op hetzelfde moment interesseren ze meteen patiënten, bewoners, verzorgers, politici en medewerkers in de voorstelling en in de vragen die die voorstelling oproept over hun werk en hun stad in een groter maatschappelijk verband. De voorstellingen zijn nadrukkelijk geen community-projecten, maar autonome kunstwerken die wel hun grond vinden in maatschappelijke vragen en verbanden.
Diepvriespizza
Net als bij Thuis Afgehaald of bij de Oudercrèche speelt in genoemde kunstprojecten vertrouwen een sleutelrol. De maatschappelijke organisaties en hun medewerkers die bijdragen aan de voorstellingen leren de kunstenaar kennen en gaan met hem of haar in gesprek. Daarmee wordt hij of zij meer dan de anonieme verhalenverteller voor wiens werk je een kaartje koopt en jou – voor anderhalf uur en verborgen in het donker – zijn verhaal aanbiedt. Tijdens het werken wordt er draagvlak gekweekt, worden er persoonlijke verhalen uitgewisseld, waardoor er vertrouwen ontstaat tussen kunstenaar en publiek. De kunstenaar krijgt een gezicht en is niet langer een anonieme marktpartij. Heel erg veel verschilt dat niet van de thuiskok, bij wie je in de keuken kijkt hoe hij jouw afhaalmaaltijdje klaar maakt. Het blijft zijn eigen kookwerk, in zijn eigen keuken, maar hij blijft wel met de eter in gesprek onder het genot van een glaasje wijn.
Net als de thuiskok zijn maaltijd meer is dan een diepvriespizza, is wat de kunstenaar maakt meer dan een consumptiegoed. Het is het resultaat van een gemeenschappelijk gesprek bij de overdrachtelijke gezamenlijke barbecue. Een voorstelling of een kunstwerk is in die zin geen in anderhalf uur individueel te versnaperen product, maar een gemeenschappelijk (of zelfs maatschappelijk) proces dat het publiek meeneemt van kiem van een idee via het werkproces en de repetities naar de uiteindelijke voorstelling, waarna het gesprek over het thema zich daarna wellicht nog voortzet. Verschillende gezelschappen werken met tussentijdse toonmomenten waarin thema’s van de voorstelling worden uitgelicht. Door verhalen en vragen te delen onder leiding van een professionele verhalenverteller, krijgen die verhalen of vragen een gemeenschappelijke verwerking. En daar is behoefte aan. De Veenfabriek heeft al jaren goedbezochte Veenproef-avonden, waarin makers, publiek en deskundigen samen eten en praten over de voorstelling die zich nog in het maakproces bevindt. Inleidingen en nagesprekken trekken vaak veel publiek.
De kunstenaar krijgt op al die verschillende manieren een gezicht en wint aan vertrouwen. En dat is hard nodig. Juist omdat de kunstenaar in de ogen van veel Nederlanders een gezichtloze, anonieme maker was van consumentenproducten waar niemand op zit te wachten (anders had je geen subsidie nodig), waren de cultuurbezuinigingen zo makkelijk door te voeren. Maar getuige de enthousiaste reacties op bijvoorbeeld de Veenproeven, PSTheater en vergelijkbare projecten is die zichtbare kunstenaar wel degelijk populair bij het publiek. Het is voor de kunsten dan ook waardevol om aansluiting te vinden bij de maatschappelijke trend om langzaam, maar zeker het door de markt gedomineerde denken los te laten en weer een gemeenschappelijk verhaal terug te vinden.
Flexibiliteit
Net zoals in het geval van de door ouders geleide kinderopvang, is deze insteek voor de overheid nogal wennen op verschillende niveaus. Dat komt vooral doordat het marktdenken, zoals Rushkoff al aangeeft, overal bewust of onbewust is doorgedrongen. Het cultuurbeleid is bijvoorbeeld ingericht – en na Zijlstra nog meer dan daarvoor – rond het idee dat subsidie een soort aanvulling van een tekort is, omdat er voor het kunstproduct eigenlijk te weinig vraag is. Te weinig is er bij de overheid het besef dat kunstenaars niet iets minder goed doen dan hun commerciële collega’s. Maar dat ze juist fundamenteel ander werk doen, waarvan de waarde niet in financiële termen is af te rekenen. Omdat de kunstenaar wordt gezien als iemand die niet weet hoe de markt functioneert en dus een beetje geholpen moet worden, is er sprake van een geïnstitutionaliseerd wantrouwen tussen overheid en kunstenaar. Hij krijgt misschien steeds minder subsidie, maar zal wel steeds preciezer moeten aangeven of hij dat geld wel uitgeeft zoals dat is bedoeld.
Niet voor niets proberen steeds meer kunstenaars om de overheid heen te werken. Ze hebben meer last van dat wantrouwen, dan dat ze om geld zitten te springen. Ze hebben liever dat de (lokale) overheid hen helpt met praktische zaken, zoals repetitieruimte, flexibele vergunningen en maatwerk. Flexibiliteit is niet de grootste kracht van de overheid, daar weten ze bij de oudercrèche alles van, omdat die juist weer gestoeld is op – daar is hij weer – vertrouwen. Als steeds meer burgers weer durven te vertrouwen op elkaar en zelfs op kunstenaars, dan moet de overheid dat toch ook kunnen?
Robbert van Heuven is freelance cultuur- en theaterjournalist en dramaturg
Geef een reactie