10 juni 2008

Minister neemt toch de kaasschaaf ter hand

Minister Plasterk kiest ervoor de bezuiniging op de producerende instellingen van €10 miljoen gefaseerd in te voeren. Deze instellingen worden niet al per 1 januari 2009 geconfronteerd met hogere eigen inkomstennormen, omdat een deugdelijke vaststelling van die normen op dit moment niet mogelijk is. Producerende instellingen in de basisinfrastructuur, d.w.z. alle podiumkunstinstellingen en musea die rijksgefinancierd zijn, krijgen te maken met een korting van 1,7% in 2009 en 3,4% in de jaren daarna.

REGELING MIST DOEL DOOR GENERIEKE KORTING
Waardering is er voor het feit dat de minister een gefaseerde invoering van de regelingen voorstelt. Maar de gedachte achter het rapport van de commissie Cultuurprofijt was om de sector ondernemender te maken met behoud van kwaliteit en diversiteit.

Waar de minister schrijft de commissie Cultuurprofijt te willen volgen, doet hij op een vitaal onderdeel van hun voorstellen precies het tegenovergestelde: de generieke kortingen die nu worden opgelegd treffen ook de instellingen waar ondernemerschap het meest succesvol is doorgevoerd. De gedachte achter de operatie was dat juist die zouden worden beloond en de achterblijvers worden geholpen om het beter te doen. Nu worden alle instellingen hinderlijk getroffen. Dat zal de kwaliteit en het maatschappelijk bereik van de sector eerder verzwakken dan versterken.

EERST INVESTEREN, DAN OOGSTEN
De minister zou er verstandiger aan doen nu de extra beschikbare middelen aan de budgetten voor de instellingen toe te voegen, zodat zij de nodige maatregelen kunnen treffen om in 2012 aan nader te bepalen prestatieafspraken te voldoen. Daarnaast vindt Kunsten ’92 dat de effecten van de hogere inkomsteneisen voor de verschillende sectoren nauwlettend in de gaten moeten worden gehouden. Door kwaliteit en ondernemerschap op één lijn te plaatsen geeft de minister een wending aan de basis van het cultuurbeleid, waarvan de gevolgen nog ongewis zijn. Kunsten ’92 pleit ervoor het kunst- en cultuurbeleid primair inhoudelijk-kwalitatief te benaderen, waarbij de Raad voor Cultuur een hoofdrol behoort te spelen.