18 januari 2010

Symposium Gemeentelijke cultuurpolitiek

Verslag, beeld & bijdragen

‘Cultuur is een volwassen beleidsterrein dat zich verbonden weet met andere beleidsterreinen. Daar moet ook in crisistijden in geïnvesteerd worden.’ Met die strijdlustige woorden opende Kunsten ’92-voorzitter Ad ‘s-Gravesande het symposium over gemeentelijke cultuurpolitiek op 18 januari in een volle Utrechtse Schouwburg.


(het verslag is in tekstversie onderaan deze pagina te downloaden)
‘s-Gravesande zei verder dat kunst een goede manier kan zijn om je als gemeente te profileren en dat het een rol kan spelen op gebieden waarin de komende jaren investering nodig is, zoals economie en sociale cohesie. Ook maakte hij korte metten met het misverstand dat kunst alleen voor de elite is: ‘Er wordt in Nederland meer cultuur bezocht, dan sport. En dat is inclusief voetbal.’ Toch tekenen zich ook gevaren af aan die hoopvolle horizon: een afkalvend gemeentefonds, een te grote afstand tussen politiek en kunst en een te sterk accent op de markt. Dat weet de cultuursector in Utrecht ook, want ook daar wordt de komende jaren bezuinigd op cultuur. Toch hield burgemeester Aleid Wolfsen een gloedvol verhaal over de waarde van kunst. ‘Als gemeente moet je condities scheppen, zodat de dingen die je waardevol vindt niet verdwijnen uit je stad. In de cultuur is de markt niet altijd toereikend. Je hebt als gemeente dus een voorwaarden scheppende taak . Maar cultuur ontstijgt ook de cultuurportefeuille, bijvoorbeeld omdat bedrijven die zich in Utrecht willen vestigen een gezond cultureel klimaat belangrijk vinden.’


Ad ‘s-Gravesande foto: Luca Di Tommaso

Er wordt in Nederland meer cultuur bezocht, dan sport. En dat is inclusief voetbal.”

 

Zie ook: volledige spreektekst inclusief 7 aanbevelingen van Ad ‘s-Gravesande

Grond is handel
Lennart Booij, de dagvoorzitter, introduceerde de drie thema’s van de dag: bestuur en ruimtelijke kwaliteit, innovatie en economische effecten en burgerschap en leefbaarheid. In het kader van de Ruimtelijke kwaliteit kwamen hoogleraar Monumenten en stedenbouwkundige vraagstukken Vincent van Rossem en de Almeerse wethouder voor Ruimtelijke Ordening Adri Duivesteijn aan het woord. Van Rossem liet aan de hand van foto’s zien, hoe de vernieuwingsdrang de afgelopen honderd jaar heeft huisgehouden in de historische Amsterdamse binnenstad. Daarmee gaat niet alleen historie verloren, maar ook kapitaal. ‘Een van die historische straten waar mensen nu graag hadden willen wonen, is tegenwoordig een achterbuurt met sociale woningbouw. De vraag is of al dat verpesten ook echt nodig is. De enige remedie die we lijken te kennen tegen sociale problemen is het afbreken van wijken, die soms vol waardevol erfgoed staan, zoals Slotermeer.’


Vincent van Rossem foto: Luca Di Tommaso
”Een van die historische straten waar mensen nu graag hadden willen wonen, is tegenwoordig een achterbuurt met sociale woningbouw.”

Van Rossem wijt dat vooral aan een gebrek aan visie en belangstelling voor de openbare ruimte. Ook bij de bevolking. Daarom pleit hij voor actief burgerschap als het gaat om de openbare ruimte. Een vorm van dergelijk actief burgerschap heeft de gemeente Almere in de praktijk gebracht, vertelde Duivesteijn. Voor hem is de ruimtelijke ordening van een stad een culturele opgave, omdat stedenbouwkundige interventies belangrijke culturele gevolgen kunnen hebben. Daarom pleit hij, net als Van Rossem, voor een stevige culturele visie op stadsvernieuwing: ‘In de jaren 80 was de stadsvernieuwing soms bijvoorbeeld slechter dan hetgeen werd afgebroken.’ Bovendien lijkt alle stadsvernieuwing op elkaar. Hele eenvormige wijken werden uit de grond gestampt, zonder dat rekenschap werd gegeven van de wensen van de bewoners. Woningbouw als machine, zonder intrinsieke kwaliteit. Daarom is Duivesteijn voor wat hij noemt ‘organische stedenbouw’, waarin de overheid de regie heeft en de bewoner mag beslissen over de uitvoering. Er ontstaan zo wijken die bewoners zelf hebben ontworpen. In Almere wordt in enkele wijken nu zo gebouwd. Duivesteijn: ‘Dat vinden gemeenten lastig, want ze willen controle houden over het uiteindelijke stadsbeeld. Maar je krijgt een unieke klank en kleur.’ Van Rossem beaamde dat we nu op de verkeerde manier huizen bouwen. Er zou ook op kleinere schaal gebouwd moeten worden. Duivesteijn: ‘Grond is handel geworden en in handen gekomen van projectontwikkelaars. Grondpolitiek is cultuurpolitiek.’ Van Rossem: ‘En voor die ontwikkelaars is het goedkoper om te slopen en nieuw te bouwen. In Amsterdam is in de binnenstad veel verbeterd, doordat mensen goedkoop een huis konden kopen en daarin flink investeerden.’ Als mensen hun eigen huis mogen ontwerpen vindt Van Rossem wel dat bewoners dan moeten kiezen voor jonge architecten.

Zie ook: Introductiefilm over Ruimtelijke kwaliteit met o.a. aandacht voor Almere (door RTV Utrecht)

Sneller uit de recessie
In het volgende blok met als onderwerpen Innovatie en economische effecten kwam als eerste econoom Gerard Marlet aan het woord. Hij hekelde de neiging van veel gemeentelijke bestuurders om cultuur te zien als slagroom op de taart of speeltje voor de elite. In zijn recente proefschrift toonde Marlet aan dat de aanwezigheid van cultuur in een gemeente positieve en langdurige effecten heeft op de plaatselijke economie. Marlet: ‘Je moet niet bang zijn om kwantitatief naar kunst en cultuur te kijken. Er is voor cultuur in de gemeente een sluitende kosten-batenanalyse mogelijk.’ Volgens Marlet leidt een hoogwaardige culturele infrastructuur tot een nieuwe bevolkingssamenstelling, omdat mensen het prettig vinden om in een cultureel aantrekkelijke stad te wonen. Zelfs als ze daar zelf niet eens actief gebruik van maken. Cultuur trekt hoogopgeleide bewoners aan die creatief en productief zijn en hun geld ook weer in de stad steken. Ook lager opgeleide bewoners profiteren van de toenemende werkgelegenheid en bedrijvigheid. Dat heeft weer een positief effect op de leefbaarheid en op sociale problemen. Marlet: ‘Cultuur is zo een van de knoppen waaraan beleidsmakers kunnen draaien om de economie te bevorderen.

Gerard Marlet foto: Luca Di Tommaso
 ”In een recessie is het dan ook onverstandig om te bezuinigen op cultuur. Een stad met veel cultuur klimt sneller uit een recessie, blijkt uit onderzoek.”

In een recessie is het dan ook onverstandig om te bezuinigen op cultuur. Een stad met veel cultuur klimt sneller uit een recessie, blijkt uit onderzoek.’ Toch merkt de culturele sector daar aan de kassa vrij weinig van. Dat hoeft niet erg te zijn. Zo geeft een bewoner van Utrecht gemiddeld 25 Euro uit aan Muziekcentrum Vredenburg. Toch levert Vredenburg Utrecht economisch jaarlijks 250 Euro per bewoner op.  Hoe succesvol dat economisch-culturele beleid is, hangt wel van een aantal criteria af. Het culturele aanbod moet gericht zijn op de plaatselijke bevolking, continu beschikbaar zijn, en recht doen aan de diversiteit van de stad.  In haar bijdrage suggereerde oud-wethouder Mary-Ann Schreurs in dezelfde lijn dat het goed zou zijn als cultuur in dezelfde wethoudersportefeuille terecht zou komen als financiën of economie. Maar ze wees, anders dan Marlet, ook op de inherente waarde van kunst. Ze pleitte ervoor dat wethouders van cultuur voor hun portefeuille gaan liggen als er bezuinigd dreigt te worden. Beter dan bezuinigen zou het zijn om anders om te gaan met het beschikbare cultuurbudget. Zo is er veel aandacht voor steen en nauwelijks voor de programmering van al die theaters. Middelen voor inhoud moeten veel meer structureel beschikbaar komen, in plaats van als sluitstuk te worden gezien. Als er toch bezuinigd moet worden, moeten gemeentes goed kijken dat ze niet zomaar waardevolle dingen weg gooien. Schreurs vond dat binnen gemeenten goed gekeken moet worden wat de sterke punten zijn en in het cultuurbeleid aansluiting gezocht moet worden bij andere terreinen. Zo koos haar eigen stad, Eindhoven, ervoor om zich te profileren als designstad. ‘Design komt op allerlei terreinen terug: in de zorg bijvoorbeeld, of het onderwijs en de woningbouw. Het netto-resultaat van investeren in cultuur is dan vooral maatschappelijk, maar het levert uiteindelijk ook gewoon geld op. Dat geld kun je weer investeren in innovatieve kunst.’

Zie ook: introfilm innovatie en economische effecten cultuur (door RTV Utrecht)
Bijdrage Mary-Ann Schreurs – It’s the economy stupid

In de voet schieten
Een vraag uit het publiek aan Gerard Marlet was of gemeentes niet net zo goed in sport zou kunnen investeren. Marlet: ‘Het idee is dat je je als gemeente profileert ten opzichte van andere gemeentes. Met een zwembad kun je je niet profileren, al hebben sportevenementen natuurlijk wel effect. Maar een professionele sportclub is voor het economisch effect belangrijker dan de amateurs. Wat dat profileren betreft: gemeentes proberen het bedrijfsleven te lokken met steeds maar nieuwe bedrijventerreinen en dergelijke. Maar bedrijven laten zich niet verleiden door overheden. Wel door een aantrekkelijk cultureel klimaat.’  Schreurs: ‘Je schiet jezelf economisch in de voet als je niet investeert in cultuur. Dat is gewoon aan te tonen. Maar het hangt er wel vanaf hoe je dat doet. Er moet wel een structurele visie onder liggen.’  Voor de lunchpauze kwam ook Colin Benders (Kyteman) aan het woord die een dag eerder de Nederlandse Popprijs won met zijn HipHop-orchestra. Hij gaf aan dat markt en kunst zich niet altijd goed met elkaar verhouden. ‘Het probleem is dat muziek eerder wordt geoogst, dan wordt gecreëerd. In de muziekindustrie word je snel geconfronteerd met mensen die weinig verstand hebben van kunst, maar wel van geld verdienen. Het nare is dat dit doorsijpelt naar kunstenaars, die over hun kunst ook gaan denken in termen van geld en werk. Maar kunst is geen werk, het is proberen je gevoel te uiten. Ik maak geen muziek om geld te verdienen, maar verdien geld om muziek te kunnen maken. In de industrie is weinig interesse in nieuwe dingen, omdat daar geen markt voor is. De belangen van de kunstenaar staan zo haaks op die van de markt.’ Om die reden heeft Benders een muzikale vrijplaats gecreëerd, waar muzikanten aan hun creaties kunnen werken zonder de druk van het geld.


Lennart Booij en Kyteman foto: Luca Di Tommaso
”In de industrie is weinig interesse in nieuwe dingen, omdat daar geen markt voor is. De belangen van de kunstenaar staan zo haaks op die van de markt.”

Het derde blok van de dag had Burgerschap en leefbaarheid als onderwerp. Sandra Trienekens, lector Burgerschap en Culturele Dynamiek aan de Hogeschool van Amsterdam ging in op de waarde van community art. Volgens Trienekens is het niet moeilijk om verbinding tussen mensen te leggen. Zeker als je beseft dat mensen elkaar vinden in een maatschappelijk (eigen)belang. Community-initiatieven zijn vaak procesgeneratoren om dergelijke verbindingen tussen mensen tot stand te brengen. Daarbij gaan ze uit van een open houding en van gelijkwaardigheid. Uit onderzoek blijkt dat projecten ook echt werken op verschillende niveaus. Dankzij community art ontstaan nieuwe vriendschappen en contacten. Ook worden mensen zich bewust van hun eigen woonomgeving en hebben zij een positievere waardering voor hun eigen buurt. Maar ook op organisatieniveau komen processen op gang, bijvoorbeeld doordat scholen, corporaties en kunstinstellingen samenwerken. Toch zijn er ook gevaren te bedenken als het gaat om, wat Trienekens noemt, culturele interventies. Sommige wijken worden er mee overladen en de projecten zijn vaak kortdurend, waardoor bewoners er gewoon moe van worden. Ook kennen beleidsmakers de wijk vaak niet goed genoeg. Versterking van cohesie is niet nodig als er allang verbindingen zijn in een wijk. Hoe meer de wensen en het eigenbelang van de bewoners met een project gemoeid zijn, hoe beter het werkt. Er is dus een goede visie nodig op community art. Trienekens: ‘In die visie moeten zowel de bovensectorale aspecten als de maatschappelijke effecten daarvan een plaats krijgen. Er zou ook een fonds kunnen komen, waaraan diverse departementen, woningcorporaties, zorginstellingen en wie al niet meer, bij zouden kunnen dragen.’ Ook pleitte ze voor een loket waarin het aanbod van kunstenaars en de vraag vanuit wijken gematched zouden kunnen worden, waardoor kwaliteit gewaarborgd kan blijven.’

Zie ook:Introfilm Burgerschap en leefbaarheid (door RTV Utrecht)
Over losse flodders en culturele spanning – Bijdrage Sandra Trienekens

Rust om kunst te maken
James van Lidth de Jeude, voorzitter van het Cultuurfonds Bank Nederlandse Gemeenten, oud-cultuurwethouder in Utrecht, oud-burgemeester van Deventer en Almelo en bestuurder bij verschillende culturele instellingen, positioneerde zich in zijn bijdrage welhaast lijnrecht tegenover Gerard Marlet, door vooral de intrinsieke waarde van kunst te benadrukken. Ook wees hij op het belang van kunsteducatie. Daarom pleitte hij voor een groot aantal nieuwe, goed opgeleidde CKV-docenten. ‘De opbrengsten daarvan zijn vele mate groter dan wat dat kost.’ Van Lidth wees op het belang van jongerencultuur en de ondersteuning van beginnende kunstenaars. Symposiumdeelneemster Janny Donkers vroeg of cultuurbeleid niet meer gericht moet zijn op de culturele diversiteit van de stad. Trienekens: ‘Er is in dat verband weinig dynamiek in de steden. Dat is raar als je bedenkt dat steden zowel cultureel als artistiek het meest divers zijn. Er kunnen verfrissende dingen gebeuren als je als beleidsmaker sneller en gerichter inspeelt op zaken die gebeuren in de maatschappij.’ Een kunstenaar, Klaar van der Lippe, merkte op dat sociale cohesie, excellentie en toegankelijkheid verschillende zaken zijn als het gaat om kunst en cultuur. Maar die lopen wel constant door elkaar, ook in de financiering. Volgens Trienekens hangen die dingen dan ook met elkaar samen en ook Van Lidth de Jeude vroeg zich af waarom je die zaken zou willen scheiden. Iemand anders in het publiek merkte daarop op dat ‘je als politiek wel ruimte voor de kunstenaar moet creëren, maar hem niets op moet leggen.’ Dat werd weer door een andere aanwezige bevestigd: ‘Je moet cultuur vooral om de cultuur inzetten en niet verbinden aan allerlei doelen. Kyteman zei net dat hij als kunstenaar gewoon rust wil om zijn kunst te kunnen maken.’ Trienekens: ‘Het is daarom heel belangrijk dat je community art niet afrekent als gevestigde kunst. Maar dat onderscheid moet ook weer niet te rigide worden. Kunstenaars zoeken soms ook in hun autonomie naar ontmoetingen met een wijk.’ In een wat lichter entr’acte ging cabaretière Hester Macrander in een PvdA-rood jurkje het laatste Boekmancahier en de daarin door cultuurwoordvoerders opgeschreven culturele visies te lijf. Ze bracht nog even ter sprake dat kunst altijd zo moeilijk is uit te leggen bij de koffieautomaat en dat zoiets nogal moedeloos maakt. Macrander bracht ook de uitslag van de peiling, waaruit duidelijk werd op welke partij de aanwezigen zouden stemmen, op basis van de in het Boekmancahier gepresenteerde visies op het terrein van kunst en cultuur, wanneer het om verkiezingen voor de Tweede Kamer zou gaan. GroenLinks kwam veruit als grootste uit de bus. De PVV en TON kregen nul stemmen.

Shoppende instellingen
Aan het slot van de dag volgde nog een kleine discussie over de vraag welk rechtvaardigheidsbeginsel gebruikt zou moeten worden om overheidsgeld uit te geven aan kunst. Dagvoorzitter Booij vroeg zich in het verlengde af of de cultuursector zich al zorgen moet maken over bezuinigingen in het kader van de economische crisis. Volgens Arno Brok, voorzitter van de VNG Cultuurdelegatie, is er wat betreft dat laatste nog niet heel veel reden voor zorg. ‘In de cultuursector gaat landelijk zo weinig geld om dat er geen noodzaak lijkt om die uitgaven te heroverwegen. Maar het is natuurlijk niet ondenkbaar dat het toch gebeurt. In de gemeentes gaan veel meer cultuurgelden om. Maar daarover liggen de afspraken met instellingen voor de komende jaren vast. Toch kun je je voorstellen dat als er met 20% op het gemeentefonds wordt gekort, er natuurlijk ook meer druk op de cultuursector komt te liggen. Er is weinig turbulentie te verwachten voor de basisinfrastructuur, maar voor de flexibele innovatiegelden is de situatie zorgelijker.’ Het zou op de langere termijn zo kunnen zijn dat de landelijke financiering van sommige instellingen in de basisinfrastructuur wegvalt, maar de kans is groot dat gemeentes in dat gat zullen springen om hun instellingen te behouden. Instellingen zouden wel eens kunnen gaan shoppen om te kijken welke gemeente het meeste voor ze te bieden heeft. Brok: ‘En dat hoeft helemaal geen negatieve ontwikkeling te zijn.’  Booij vroeg vervolgens aan de andere panelleden Harry van Waveren (IPO en CDA-gedeputeerde uit Zeeland), Jaap Pilon (Wethouder Cultuur voor Leefbaar Veenendaal) en Floris de Gelder (VVD-Wethouder Cultuur Utrecht), waarom zij kunst belangrijk vinden. Hoewel schoonheid, passie en ontroering door iedereen werden genoemd, werd ook meteen opgeworpen dat in de politiek andere waarden spelen. De Gelder: ‘Wat je als politicus zelf mooi vindt, is niet zo relevant.’ Van Waveren: ‘In de politiek spelen vooral ook zaken als economie, sociale belangen en educatie.’ Pilon merkte op dat het bizar is dat kunst eigenlijk zich altijd verdedigen moet. ‘Bij sport heb je nooit zulke discussies. Iedereen is eigenlijk elke dag constant met cultuur bezig, het heeft op zoveel manieren een plek in de samenleving en toch is er altijd weer de vraag waarom we er eigenlijk geld aan uit zouden moeten geven.’


v.l.n.r. Arno Brok, Floris de Gelder, Jaap Pilon en Harry van Waveren foto: Luca Di Tommaso
”Bij sport heb je nooit zulke discussies. Iedereen is eigenlijk elke dag constant met cultuur bezig, het heeft op zoveel manieren een plek in de samenleving en toch is er altijd weer de vraag waarom we er eigenlijk geld aan uit zouden moeten geven.”

De Gelder antwoordde dat er als je kijkt naar hoeveel gemeentegeld er de afgelopen jaren bij is gekomen voor cultuur, er geen enkele reden is waarom cultuur in de verdediging zou moeten zitten. Dat werd bevestigd door Gerard Marlet, die verder nog opmerkte dat het niet raar is om ook over de financiële waarde van kunst na te denken. ‘Je kunt elke euro maar een keer uitgeven. Intrinsieke waarde vind ik geen overtuigend argument. Er is ook helemaal geen tegenstelling tussen economische en intrinsieke waarde. Mensen gaan ergens wonen, omdat ze kunst belangrijk vinden en dat heeft economische effecten.’ Door het aanwezige publiek werd opgemerkt dat kunst altijd in het defensief zit, omdat er constant gejojood wordt. ‘Als het goed gaat, is er altijd wel geld voor kunst, maar zit het tegen dan moet kunst altijd als eerste de klappen opvangen. Ik wil die cijfers over de groeiende financiering voor de kunst over vijf jaar nog wel eens zien.’

Rendabel
Volgens Van Waveren moet kunst zich ook steeds verdedigen, omdat de discussie altijd over te simpele rekensommetjes wordt gevoerd: op dat ene theaterkaartje moet wel 60 Euro subsidie om het rendabel te maken. Verder merkte hij als provinciebestuurder op dat het nieuwe subsidiëringstelsel wat hem betreft mislukt is. De rijksoverheid subsidieert op eigen houtje zonder goed te overleggen met andere overheden. ‘Er is dus geen ruimte meer voor de lokale intenties als het gaat om het opbouwen van een eigen structuur.’ Booij vroeg aan het publiek wie ook ervaring had met het langs elkaar heen werken van overheden. Een beleidsmedewerker gaf als voorbeeld dat ze als gemeente in het kader van cultuureducatie steeds meer van boven krijgt opgelegd, zonder dat daar op lange termijn financiering tegenover staat. Een andere aanwezige beschreef hoe in Hoorn de gemeente geen geld wil geven aan experimentele kunst, terwijl dat voor de provincie juist een voorwaarde is om geld uit te trekken voor beeldende kunst in de gemeente.

foto: Luca Di Tommaso
”Ik snap best dat ik als kunstenaar iets terug moet doen na mijn opleiding, maar mag ik zelf bepalen wat dat dan is? Een kunstenaar heeft geen handicap, maar een talent.”

Volgens een andere aanwezige was een ander probleem dat beleid tot stand komt zonder kunstenaars daarbij te betrekken: ‘Ik snap best dat ik als kunstenaar iets terug moet doen na mijn opleiding, maar mag ik zelf bepalen wat dat dan is? Een kunstenaar heeft geen handicap, maar een talent.’ De Gelder: ‘Er wordt inderdaad heel veel gepraat door overheden onderling.’ Pilon gaf aan dat in Veenendaal de hele culturele sector mee mocht beslissen over het beleid. Ook een adviseur cultuureducatie uit Hattem had die ervaring in zijn eigen gemeente. ‘Iedereen was betrokken bij het opzetten van het cultuurbeleid. Dat vergt inderdaad wat organisatie.’  Zowel publiek als panelleden waren het er over eens dat het nu de tijd is om in gemeenten de meerwaarde van cultuur lokaal te verkopen. Brok: ‘Het is, gezien de korting op het Gemeentefonds, naïef om te veronderstellen dat de cultuursector niet geraakt zal worden. Het helpt dan als je een goed verhaal hebt en het product goed verkoopt.’ De Gelder: ‘Wat is de waarde van kunst? Wat zijn de verbanden die je kunt leggen? Juist nu is er de mogelijkheid om dit soort discussies te voeren om zo de cultuursector uit zijn isolement te halen.’ Maar dan, voegde iemand in de zaal nog toe, moet ook de politiek met een visie op kunst en cultuur komen. Ad ‘s-Gravesande concludeerde tot slot dat alle gedane suggesties en de aandachtspunten die Kunsten ’92 eerder verwoordde zo snel mogelijk onder de aandacht van alle gemeenten moet worden gebracht. ‘Zo krijgen we hopelijk collegeprogramma’s die kunst en cultuur de plek in samenleving geven die nodig is.’

Het symposium over gemeentelijke cultuurpolitiek werd georganiseerd door Kunsten ’92 met veel dank aan: Gemeente Utrecht – Vrede van Utrecht – Stadsschouwburg Utrecht – RTV Utrecht – Fonds Cultuurparticipatie – Debatcentrum TUMULT – Boekmanstichting.

Verslag Symposium Gemeentelijk Cultuurbeleid 18 januari 2010